- cacher
- cacher [kaasĵee]I 〈overgankelijk werkwoord〉1 verbergen ⇒ weg-, verstoppen, verborgen houden2 aan het oog onttrekken ⇒ bedekken, maskeren3 verzwijgen ⇒ verhelen, verbloemen, geheim houden♦voorbeelden:1 cacher un objet volé • 〈ook〉een gestolen voorwerp helencela cache qc. • daar steekt iets achter2 〈figuurlijk〉 l'arbre cache la forêt • door de bomen het bos niet meer ziencacher le jour à qn. • iemand in het licht staanles nuages cachent le soleil • de zon gaat (schuil) achter de wolkencacher la vue (à qn.) • (iemand) het uitzicht belemmeren3 ne pas cacher à qn. que • iemand ronduit zeggen dat→ jeuII se cacher 〈wederkerend werkwoord〉1 zich verbergen ⇒ zich verschuilen, zich verstoppen♦voorbeelden:1 le soleil s'est caché derrière un nuage • de zon gaat schuil achter een wolk〈tegen kinderen〉 va te cacher!, cache-toi! • schaam je!¶ il ne s'en cache pas • hij maakt er geen geheim vanse cacher de qc. • een geheim van iets makense cacher de qn. • voor iemand verborgen houden wat men doet of zegtse cacher de qn. pour faire qc. • iets buiten iemands weten om doenoù peut bien se cacher cette lettre? • waar kan die brief toch uithangen?1. v1) verbergen, verstoppen2) bedekken3) verzwijgen2. se cachervzich verbergen3. adjkoosjer, in orde
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.